Spring naar content

Uitkomsten van 2 studies over therapie-geassocieerde veranderingen in patiënten met een diffuus glioom

Home > Uitkomsten van 2 studies over therapie-geassocieerde veranderingen in patiënten met een diffuus glioom

Christina Flies van het UMC Utrecht heeft tijdens de EANO 2024 twee studies gepresenteerd over therapie-geassocieerde veranderingen in patiënten met een diffuus glioom.

Haar promotieonderzoek ging over het verschil tussen tumorprogressie en therapie-geassocieerde veranderingen.

Therapie-geassocieerde veranderingen zijn veranderingen die gezien worden op de MRI na behandeling met bestraling (of bestraling met chemotherapie). Deze veranderingen worden ook vaak pseudoprogressie: pseudoprogressie betekend: ontstekingsreactie met oedeem die ontstaat na de bestraling (in combinatie met chemotherapie) of radionecrose radionecrose betekend: vooral dode cellen en lidtekenweefsel genoemd en zijn lastig te onderscheiden van echte tumorprogressie.

Er wordt dan een toename van de tumor op de MRI gezien, welke echter zonder andere behandeling vanzelf weer kleiner wordt op volgende MRI’s. Dus therapie-geassocieerde veranderingen lijken op tumorprogressie op de MRI.

Christian Flies: “het is echter heel belangrijk om een onderscheid te maken tussen tumorprogressie en therapie-geassocieerde veranderingen, omdat bij tumorprogressie meestal een switch of stop van antitumortherapie wordt geadviseerd. Bij therapie-geassocieerde veranderingen wordt de behandeling meestal voorgezet. Dus als we hier geen onderscheid in maken, dan wordt de behandeling te vroeg gestopt in de patiënten met therapie-geassocieerde veranderingen.” 

“In de 1e studie hebben wij bij patiënten met therapie-geassocieerde veranderingen gekeken hoe vaak ze na een eerste episode opnieuw therapie-geassocieerde veranderingen kregen. Hier is nog heel weinig over bekend. “

Een episode houdt in dat een tumor groter wordt op de MRI zonder dat het gaat om tumorprogressie en vanzelf weer kleiner wordt.

In 176 patiënten met een eerste episode van therapie-geassocieerde veranderingen vonden zij herhaaldelijke episodes in 58 patiënten (33%). Bij de overige 66% van de patiënten betrof het  tumorprogressie waarbij dan  een operatie of aanpassing van medicijnen uitgevoerd wordt. Het is belangrijk voor de behandelende arts om te weten dat patiënten met een  episode vatbaar zijn om opnieuw therapie-geassocieerde veranderingen te krijgen.

In de 2e presentatie besprak Christina Flies de resultaten van hun beoordeling van MRI’s uit een grote database van twee internationale, Europese studies. Deze patiënten hadden een glioblastoom met of zonder een MGMT promoter methylatie. Dat is een afwijking in de DNA van de tumor. Patiënten met deze DNA afwijking hadden vaker therapie-geassocieerde veranderingen, vooral in de eerste 3 maanden na de bestraling.

Hun bevindingen kunnen helpen om therapie-geassocieerde veranderingen beter te onderscheiden van tumorprogressie.

Laat een reactie achter





Meld je aan voor onze nieuwsbrief.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.